Kabelboom EFIgnition88
Stroomvoorziening en veiligheidschakeling
Voor de EFIgnition kabelbomen worden tenminste 2 relais gebruikt.
- Main Relay
- Fuel pump Relay
Met het main ralay / hoofd relais wordt voorkomen dat er een spanningsval optreedt over de originele bedrading of componenten zoals contactslot.
Met het Fuel Pump Relay of brandstofpomp relais wordt voorkomen dat er spanning staat op componenten zoals brandstofpomp, injectoren, bobine's en andere actuatoren als de motor niet draait.
Andere relais plaatsen we meestal dicht bij de verbruiker, zoals dicht bij een ventialtor.
Het schema ziet er als volgt uit:
De relais worden gevoed door de accu. Het contactslot geeft de spoel van de relais spanning. Het hoofdrelais gaat meteen aan als het contactslot omgedraaid wordt. Het brandstofpomp relais wordt bediend door de EFIgnition en gaat alleen aan wanneer dat moet.
Een typische gedraging is dat het brandstofpomp relais enkele seconden aangaat bij het inschakelen van contact en daarna afvalt. Wordt er gestart, dan herkent de EFIgnition een toerental en zal het relais weer inschakelen.
Iedere groep is appart afgezekerd. Een zekering dicht bij de accu voorkomt dat de kabelboom kapot gaat op het moment dat er ergens tussen de accu en de zekeringenkast kortsluiting ontstaat.
Sensoren CLT IAT TPS MAP
De volgende sensoren zijn allemaal redelijk makkelijk aan te sluiten. Er zijn wel een paar aandachtspunten.
- De thermistor sensoren (temperatuur sensoren) mogen nergens massa maken, behalve op de sensormassa van de EFIgnition.
- De TPS sensor kan verkeerd aangesloten worden waardoor deze verkeerd om werkt of het een regelbare kortsluiting wordt.
- De MAP sensor gaat kapot als deze niet correct wordt aangesloten.
- Er zitten niet voldoende sensor massa pinnen op de ECU. Deze mogen/moeten dus gedeeld worden over meerdere sensoren.
- Er is 1 5V uitgang voor meerdere sensoren. Deze moet/mag je dus ook splitsen.
Krukas en Nokkenas opnemer
VR sensor
Het aansluiten van een inductieve of VR sensor is gemakkelijk. Zorg voor een afgeschermde kabel. De afscherming mag alleen massa maken bij de ECU. In de afgeschemde kabel zitten 2 draden welke aan de plus en aan de min van de sensor komen.
Een HALL sensor of Opto sensor is qua aansluiting een beetje lastiger. In de sensor zit een stukje elektronica. Deze electronica heeft spanning nodig om te werken. Als voeding kunnen we dezelde draad gebruiken die de EFIgnition van spanning voorziet. De massa van de sensor maken we aan het centrale massapunt van de ECU.
De meeste van deze sensoren schakelen aan massa. Terwijl de EFIgnition een spanning verwacht. Er is dan een pull-up weerstand nodig. Dit is de 2k2 Ohm (2200 Ohm) weerstand in het schema. De negatieve sensorcircuit aansluiting van de EFIgnition moeten we een beetje optillen zodat het signaal echt door een drempelspanning gaat als de sensor schakelt. Dit doen we door een spanningsdeler te maken van 10k en 1k en de tussenspanning aan te bieden op de negatieve aansluiting van het sensorcircuit.
Lambda controller aansluiten
De lambda controller zorgt ervoor dat de lambda sonde precies naar 750 graden verwarmd wordt. Ook zet deze het stroomsignaal van de lambda sonde om naar een voor de ECU te begrijpen signaal van 0-5Volt.
De aansluiting verschilt per lambda controller.
Zo heeft de 14Point7 Spartan2 6 draden. De Innovate Motorsports LC-2 heeft er 4.
Niet alle draden worden aangesloten.
Functie | 4-pin Superseal kabelboom | LC-2 | Spartan |
12V | Pin 1 Paars-Rood | Rood | Rood |
Massa | Pin 2 Zwart | Zwart | Wit |
0-5V | Pin 3 Paars-Wit | Geel | Groen |
Sensormassa | Pin 4 Paars-Zwart | NVT | Zwart |
NB uitgang | NVT | Bruin | Bruin |
Sensorstatus | NVT | NVT | Blauw |
Injectoren aansluiten
Impedantie
Let goed op welke injectoren u gebruikt. De circuits van EFIgnition zijn alleen geschikt voor hoog-impdantie injectoren. Meet de weerstand op van de injectoren. Deze dient tenminste 10 Ohm te zijn.
Aansluiting viercilinder
De EFIgnition beschikt over een "Low Side" circuit. Dat betekend dat de injector aan massa wordt geschakeld. De EFIgnition loopt de injectorkanalen op volgorde af. Let dus wel goed op dat de juiste injector op het juiste kanaal komt. Zie ook het onderstaande schema.
Aansluiting 6/8/12 cilinder
De EFIgnition beschikt over 4 eindtrappen voor de injectie. Om een 6 cilinder te kunnen sturen gebruiken we er slechts 3 en sluiten we 2 injectoren parralel per kanaal aan De motor draait nu semi-sequentieel. Hetzelfde kunnen we doen met een V8 motor. Maar nu gebruiken we wel het 4e injectie kanaal. Bij een V12 gebruiken we 3 groepen en op iedere groep sluiten we 4 injectoren aan.
Ontsteking aansluiten
EFIgniton stuurt een puls uit. Er moeten dus bobines met een ingebouwde ontstekingstransistor gebruikt worden, of er moet een ontstekingsmodule tussengevoegd worden.
De aansluiting van bijvoorbeeld een BERU DIS bobine gaat als volgt:
Gebruiken we bobines zonder ingebouwde ontstekingstransistor dan moeten we een ontsteekmodule bijplaatsen. De aansluiting ziet er dan als volgt uit:
V8 / V12 motoren
De EFIgnition beschikt over 6 bobine kanalen. We hoeven deze echter niet allemaal te gebruiken. Een 4 cilinder die op een DIS bobine wordt aangesloten gebruikt maar 2 bobine kanalen. De overige kanalen kunnen voor andere functies gebruikt worden. Bij een V8 die op een DIS bobine draait worden slechts 4 bobine kanalen gebruikt. We kunnen een V8 ook laten draaien op 8 individuele bobine's. We laten dan 2 bobine's tegelijk vonken. We noemen dit "wasted spark". Zo is het mogelijk om een V12 te laten lopen met 12 losse bobine's. Heeft de V12 2 bougies per cilinder dan kunnen we werken met 12 DIS bobine's waardoor 1 bobine 2 bougies laat vonken.
Stationairloopregeling aansluiten
Stappenmotor
De EFIgnition beschikt over een steppermotor driver. De steppermotor bestaat uit 2 spoelparen die de motor kleine stapjes laat maken door de spoelen aan en uit te schakelen, maar ook door de stroomrichting om te draaien. Er zijn 2 kanalen. Ieder kanaal heeft 2 draden. Deze horen bij elkaar. Als draad 1A plus 12V geeft, is draad 1B massa. Als de ECU schakelt dan wordt draad 1A massa en geeft draad 1B plus 12V.
De aansturing komt vrij precies. Bij verkeerde aansluiting zal een spoel 2x plus of 2x min krijgen waardoor de motor niet goed werkt.
Als we geen steppermotor maar een PWM F-idle valve gebruiken (of helemaal geen stationair regeling) dan kunnen we de IAC uitgangen gebruiken om iets mee te bedienen. Bijvoorbeeld een Boost-control solonoid of een E-Fan sturing.
De stroom mag maximaal 1A zijn.
In rust staat er spanning op dit circuit. Er zal dus een stroom lopen als we er iets op aan sluiten. De paren 1A,1B en 2A,2B horen bij elkaar en mogen niet met elkaar gewisseld worden. Op het moment dat de functie aktief wordt zal de stroomrichting omdraaien. Om te voorkomen dat het relais, de actuator of lamp altijd aan blijft moeten we een diode in de stroomkring opnemen (1N4007).
PWM F-Idle Valve
Deze klep werkt middels Pulse Width Modulation. Er zijn ruwweg 2 varianten:
- 2 draads
- 3 draads
Het bedraden gaat ongeveer gelijk op, alleen moet er voor de 3-draads een weerstand worden toegevoegd van 20 Ohm. Let er op: dit moet een weerstand zijn die tenminste 25Watt aan warmte kan koelen.
Sommige 2 draads PWM F-idle kleppen bevatten een blusdiode. Voor deze kleppen is het bijzonder belangrijk de polariteit goed te hebben. Test dit voor de klep aan te sluiten. Verkeerd om aansluiten zal kortsluiting geven en de ECU mogelijk beschadigen.
Als er geen PWM F-idle valve wordt toegepast dan kan deze poort vrij toegewezen worden. Dan kunt u dit circuit aansluiten zoals hieronder en er bijvoorbeeld een relais voor een ventilator op aansluiten.
Analoge ingangen
Op de analoge 0-5V ingang kunnen diverse accesoires worden aangesloten. Zoals een druksensor (brandstofdruk of barosensor), een potmeter, een knockmodule of een EGT module. In onderstaand schema hebben we een potmeter aangesloten. Let er op: als ontsteking uitgangen E en F in gebruik zijn, zijn de analoge ingangen bezet en mag hier niets op worden aangesloten.